Lily van den Wollenberg

Mevrouw van den Wollenberg vertelde over de bewuste periode uit eigen ervaring. De heer Alfred Lahau uit de Driekoningendwarsstraat hield ons gezelschap als kennis en buurman van mevrouw Wollenberg voor twintig jaar. Hij was vooraf aan het interview behulpzaam met het contact leggen. En hielp tijdens het interview af en toe de herinneringen op te wekken over de periode van haar leven in en rond de tweede wereldoorlog, de slag om Arnhem en de periode van de evacuatie in 1944.

Interview voor de herdenking van de Slag om Arnhem in 1944.

  • Auteur: Egbert Bouwhuis; datum: vrijdag 12 juli 2019; locatie: bejaardencentrum Pleyade in Elden

Mijn naam is Lily (Elisabeth Arnoldine) van den Wollenberg. Ik ben eind 1936 geboren en ik was enigst kind van mijn ouders aan de Driekoningenstraat. Ik woonde tijdens de tweede wereldoorlog aan de Driekoningenstraat 24. Ik liep
op 24 september 1944 als zevenjarige mee met de evacuatie naar Dieren, dat was 15 km met de tas.

Ik hoorde in september 1944 de bommen vallen op de stad en ging kijken op de tweede verdieping en zag een vuurzee in de stad. De klok viel uit de toren naar beneden. Ondanks het gevaar was ik niet bang, maar vooral nieuwsgierig. Dat was omdat ik aan de geluiden hoorde dat het zo dichtbij was. Ik mocht eigenlijk helemaal niet kijken van moeder, want die dacht dat ik er angstig van zou worden.

Diezelfde avond- nacht kwam mijn familie uit de binnenstad bij ons intrekken. Ze waren door de bombardementen gevlucht uit het brandende huis aan de Weerdjesstraat, naar de Driekoningenstraat. Hun huis was een dubbel huis. Het waren de zus van mijn vader met man en twee kinderen: tante Wies, oom Herman en Henny en Corry.

Op de dag van de evacuatie. Het waren de dagen dat ik naar de tweede klas zou gaan, van school 15 op de hoek van de Schoolstraat en de Spijkerstraat. Mijn gevluchte familie was nog maar net bij ons thuis ingetrokken toen we ineens binnen zoveel uur allemaal weg moesten, het was verplicht. Het stond op de straat geschreven met krijt. Het eerste moest de binnenstad vertrekken, of alles eigenlijk ten zuiden van het spoor. En het moest binnen 24uur.

En mijn oma en opa uit de Dullertstraat waren ook erbij. Uiteindelijk werden ze in Dieren aangewezen voor vertrek naar Friesland. Ouders en kinderen hielden ze daar apart van elkaar. De vader en moeder in het ene dorp en de kinderen in een ander dorp. Ze zagen elkaar daarom alleen nog maar op zondag in de kerk. Dat was zo, omdat de jongens tijdens de evacuatie baldadige streken hadden uitgehaald.

Maar ik moest dus ook weg, met vader en moeder en grootouders mee naar Dieren, op een zolder met wel 10 mensen aanvankelijk. Op het evacuatie-adres was een melkhandel [1] gevestigd, vlak bij het pontje aan het einde van de Lagestraat.

Wij (vader, moeder, opa, oma en ik en de familie uit de binnenstad) gingen eerst naar de Raapopseweg, dat was bij een luxe kruideniersbedrijf. Dat waren kennissen van ons. Dat was maar voor één dag. Maar toen moesten zij ook weg. We liepen de volgende dag mee met de stoet van de evacuatie langs de Velperweg naar Dieren. Het waren veel mensen en dieren zoals honden en katten. Wij waren met de fiets. We zijn daar in Dieren gebleven tot er vlakbij een bom viel. ..

Tijdens het verblijf in Dieren kreeg ik les van mijn moeder. Ze leerde me Frans spreken en ook rekenen. In het dorp Dieren was je als evacué wel een beetje ‘outcast’. Evacués mochten bijvoorbeeld niet naar school. Er was een grote schuur bij het huis en de melkhandel. Daar mocht ik spelen, het was een grote schuur en misschien stonden er ook koeien. Ik hielp ook in de gaarkeuken met het schrapen van aardappelen en wortelen. De gaarkeuken was op de draai vlakbij de katholieke kerk. We zijn maandenlang in Dieren geweest. Toen, op een zekere dag op dat adres in Dieren, viel er een bom dichtbij. Dat was geloof ik op het Hof van Dieren waar een kruitopslag was. Dat was zo dichtbij, aan het einde van de Lagestraat. We moesten vertrekken. Daarna woonden we in een lege villa elders in Dieren. Dat was maar tijdelijk.
Daarna keerde ik terug naar Arnhem. Niet iedereen mocht terug maar wij wel. De familie in Friesland is daar nog lang gebleven, want er was geen huis meer. Wij mochten wel eerder terug, want ons huis was er nog. Maar ook omdat mijn vader hielp als vrijwilliger wanneer er na bombardementen allerlei zaken geregeld moesten worden.

Moeder was tijdens de evacuatie nog op drie gelegenheden stiekem met de fiets teruggekeerd naar Arnhem. Ze haalde dan benodigdheden zoals kleding, want de winter was koud. Zou het huis er nog zijn? De familie was immers uit een brandend huis gevlucht.

Alles thuis was leeggeroofd. Er was geen laken meer in de kast. Dat was allemaal voor de ‘Liebesgaben aus Holland’. De stad was systematisch leeg geplunderd. Op een dag fietste mijn moeder vanuit Dieren uiteindelijk langs de Johan de Wittlaan naar het huis aan de Driekoningenstraat. Op de Johan de Wittlaan zag ze pannen op de stoepen. Het waren pannen die klaar stonden voor de afvoer naar Duitsland. Ze heeft daar in onze eigen straat toen enkele van genomen en bij de buren thuis weer achter de voordeur gezet, ze heeft alzo de pannen terug verdeeld! Zodat de mensen als ze terug kwamen dan tenminste nog pannen hadden om te koken.
Thuis waren de belangrijkste voorraden goed verstopt. Zo had bijna niemand zeep na de oorlog, maar wij hadden een groot blik groene zeep. Er was op die manier toch wel enige voorraad in huis.
De bevrijding in Dieren kwam van de ene dag op de andere. Dat we vrij zijn!

Met een vrachtwagen kwam ik uiteindelijk weer terug naar Arnhem. Ik weet niet meer precies hoe het was toen ik voor het eerst het huis terug zag, ik weet ook niet meer waar of hoe de vrachtwagen arriveerde.

In de oorlog, in de tijd voor de evacuatie, gingen we wel eens naar de bakker in de Steenstraat, waar we prikbrood haalden. Dat was brood waar met een breinaald gaatjes in waren gestoken. Maar bij die ene bakkerij wilde je maar liever niet gezien worden. Want de bakker was bij de NSB. Dus omdat het brood zo lekker was, keken we eerst tot er niemand meer in de winkel was en gingen we dan pas naar binnen. Koffie in die tijd, nee, dat was er niet. Soms brachten de mandenmakers uit Noord Brabant eten mee. We hadden wel thee maar dat vond ik niet lekker.
Bij de buren rechts, de tussenwoning, kwamen soldaten voor hun plezier, dat weet ik nog. Later werd het huis door hogere Duitse hand gesloten.

De bonbonhond
Er was een hondje wat tegenover ons woonde, die was van de mensen – mevrouw Kniest – van de kruidenierszaak uit Klarendal. Het was een pekinees. Ze gingen op vakantie en vroegen of wij op het hondje wilden passen. Op de vraag wat het hondje dan zou moeten eten, gaven ze het antwoord: bonbons! Het hondje at alleen maar bonbons. Mevrouw Kniest, van de kruidenier, was ooit verbrand geweest aan haar gezicht, dat was niet fijn. Ze was daarom in bont gehuld, dat verzorgde haar man.

In de oorlog was er bij ons thuis eens een feest in het benedenhuis, in het magazijn. Dat was een groot magazijn. Er stonden lange tafels. Het was een feest omdat iemand van de buren aan de overkant – de familie Kniest – zoveel jaar was getrouwd. Die mochten de ruimte gebruiken. Het waren lange tafels met eten, dat was een feest. Ze gebruikten ook de keuken van het huis.

Ongeveer één jaar voor de evacuatie werden mijn amandelen geknipt (zonder verdoving) in het kinderziekenhuis aan de Catharijnestraat. Ik lag vastgebonden in het bed na de operatie, Ineens renden alle artsen en zusters weg toen er een luchtalarm afging. Ik bleef alleen achter. Ik heb dat als heel angstig ervaren. De dag dat ik door mijn ouders uit het ziekenhuis werd opgehaald, waren alle poppen heel netjes op de trap gezet. De poppen zaten op de trap, twee aan weerszijden op elke trede. De trap had 18 treden en beneden waren nog twee marmeren treden, waar ook poppen zaten. Samen veertig poppen waren het. Dat was zo fijn.

Spelen deed ik in het magazijn, het was fijn wanneer daar voldoende ruimte was doordat er nog geen nieuwe voorraad manden was gearriveerd. Die kwamen normaal met paard en wagen. Ik was vaak ziek. Dan was ik op mezelf aangewezen. Als ik naar buiten ging om te spelen, dan liep ik wel eens spontaan de kinderen uit Klarendal achterna, die door de Catharijnestraat naar school gingen.

De oorlogstrein.
Het was kort na de oorlog dat vader een pakket deviezen kreeg. Korte tijd later gingen we met de oorlogstrein naar Gamisch-Partenkirchen. Waar ooit de olympische spelen waren. Dat was luxe. Maar dat was al weer 1946. In 1946 was heel Keulen plat. Ik ging in de kerst en in de zomer met vader en moeder mee naar Beieren voor vakantie, dat was meer het rustige deel van Duitsland.

Bij de herdenking in de Berenkuil was ik uitgekozen omdat ik mijn vinger op stak in de klas, bij de vraag wie er een wit jurkje had. Ik dacht, ik heb er helemaal geen, maar ik zie wel hoe ik eraan kom! Dat gaat me vast en zeker wel lukken. Alleen één iemand anders stak ook de vinger op. Dus op die wijze waren wij als kinderen in witte jurkjes zomaar ineens getuige bij de kranslegging met koningin Wilhelmina bij het airborne-monument in de Berenkuil. De pijpenkrullen die ik had waren wel leuk. Maar niet erg fijn omdat ik elke avond doende was met het kammen en inzetten van de lapjes stof die ingedraaid waren als krulspelden voor de nacht, waarbij ik dan met het slapen ook
niet teveel mocht bewegen. De echte krulspelden of kruisspelden waren toen niet te krijgen. Ja, toch heb ik altijd pijpenkrullen gedragen.

De koninginnedag [2] was in die tijd op 31 augustus, en dan meteen erna in september naar school, dus dat was meestal de laatste dag van de vakantie ook.

Net na de oorlog weet ik nog van een ontmoeting met de soldaten. Ze hadden blikken met eten. Er was nog helemaal geen gas thuis, maar er was in de stad wel een gaarkeuken. Die was achter de koepelkerk. Ik ging daar dan kijken met een vriendinnetje. Meestal lukte het wel om iets te krijgen. Het waren Amerikanen, of Canadezen.. of Polen, ik weet het niet meer.

Je had als evacué een speciale permissie nodig om terug te mogen keren naar de stad. Opa en oma moesten eerst nog een jaar wachten omdat ze niet noodzakelijk waren voor de wederopbouw van de stad. Opa en oma van moeders kant kwamen wel met ons mee terug en gingen weer wonen op de Dullertstraat.

Ik herinner me dan nog de kat van Wensink, de dansschool. Dat was wel een bijzondere kat. Hij kon kunstjes, op twee pootjes lopen als een circuskat. De kat is gebleven bij vertrek (de evacuatie) en is de hele tijd daar achtergebleven. Maar toen de familie terug kwam keek de kat nog één keer naar de familie en vertrok toen voor altijd. Er was een periode dat ik elke dag bij Wensink kwam, de zaal was door de bezetters geconfisqueerd maar om 12 uur was er nieuws op de radio. Die mocht blijven staan voor de moffen, voor de grammofoon om te dansen.

Kort na de oorlog gingen we over de baileybrug. Zijwaarts zaten er enkel wat touwen, het was eng want je kon er zo af vallen. Over de brug ging ik met mijn vader naar een tante in Arnhem zuid. Mijn vader en ik zaten eens vast met het voorwiel van de fiets in een spleet. We werden toen door de Amerikanen geholpen en op de vrachtwagen gezet met de fiets en zo kwamen we aan de overkant. Je moest ook over de brug voor groente en fruit.

Mevrouw Lily van den Wollenberg is in september 2019 overleden. Haar huis staat nog genoemd in de rubriek opmerkelijk: https://www.spijkerkwartier.net/actueel/opmerkelijk/wollenberg.htm

Noot [1]: Was dit was vermoedelijk melkhandel Koekoek.
Noot [2]: Gedurende de regeerperiode van Koningin Wilhelmina werd Koninginnedag tot 1948 gevierd op 31 augustus, haar verjaardag. Toen Juliana de troon besteeg, werd het feest in 1949 verplaatst naar de geboortedag van de nieuwe koningin, 30 april. Vanaf 2014 wordt koningsdag gevierd op 27 april, de verjaardag (1967) van koning Willem-Alexander.

Reageren

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.